Jean Decoster: als de materie spreekt
 

De kunst heeft zich sinds begin vorige eeuw bezonnen over zichzelf. Elk antwoord dat ze gaf via visualisering is in feite telkens tot een stijl uitgegroeid, doorgaans benoemd met een woord eindigend op –isme.

In het geval van het soort kunst dat Jean Decoster hanteert, is dat eindstuk er niet bijgekomen. Men spreekt dus niet van “matièrisme”, wel van “materiekunst”.

Inderdaad bestaan die zoektochten naar het wezen van de kunst er vaak uit om één element van het kunstwerk te verabsoluteren tot de essentie, in dit geval het materiaal. Het toont zich in zijn betekenis-producerend vermogen. Als materialteit, als textuur, het weefsel, waarbij het construerende vaak zichtbaar gemaakt wordt door sporen van destructie. Aantasting spoort aan tot aftasten met het oog op afstand.

Deze invulling omtrent wat de essentie van kunst zou zijn, impliceert een uitsluiting. Wie zegt dat het belangrijkste aan de kunst haar materialiteit is, verweest immers het wezen van de andere bestanddelen: medium, inhoud, vorm en onderwerp.

Inderdaad negeert de materiekunst het medium: is het schilder- dan wel beeldhouwkunst? Natuur of artefact?

De inhoud geeft ze niet bloot en ze opent zich aldus voor een veelheid aan interpretaties. Ze weigert ook vaste vorm aan te nemen en werd aldus al eens “informele kunst” genoemd.

Van onderwerp kan geen sprake zijn. De materie spreekt voor zichzelf. Haar retoriek wordt krachtig doordat verf zich verbindt met natuurelementen en cultuurproducten: zand, teer, objecten, textiel, hout, stenen, metaal, stro en glas. De grondleggers van dit soort kunst zijn o.a. Dubuffet, Bogart, Tapiès en Burri.

Jean Decoster is uiteraard geen navolger van deze heren. Misschien is mijn classificering zelfs misplaatst. Maar is mijn stiel dan wangedrag? Kunst komt niet uit de lucht gevallen. Vandaar de situering.

Jean Decoster heeft veel gemeen met de algemene regels van de materiekunst, maar er zijn ook interessante verschillen. Zijn werk is uit geschept papier geschapen; een dubbele schepping dus.

Dit is belangrijk omdat hij, in wat men zijn eerste periode zou kunnen noemen (1980-2001), vooral met papier werkte. Uiteraard niet met industrieel vervaardigd materiaal, maar met eigenhandig geschept papier.

Die zelfschepping staat dicht bij de natuur. Het papierriet geeft een stof waarin de textuur zeer zichtbaar is. De verwantschap tussen papieren huid en zijn oorsprong, de papierplantaardige vezels, is zeer belangrijk in het werk van Jean Decoster.

Dit scheppende staat ver af van de destructieve wijze van zichtbaar maken dat eigen is aan de eerste generatie materiekunstenaars. Zij legden lagen verf en zetten er dan de schrap in (Bogart) of begonnen te krassen (Tapiès) of te branden (Burri).

Zijn creaties als scheppende papierdaden geeft aan zijn werk een religieuze dimensie. De verheerlijking van de materie leidt vlug in die richting. Een pantheïstische inslag is hier niet vreemd. God of de natuur, noemde Spinoza dit. Vergeten we niet dat in “materie” het woord “moeder” huist. Zijn werken uit die periode kunnen als attributen dienen voor de cultus van moedergodinnen. Spinoza werd op basis van deze gedachte beschuldigd van atheïsme en ik vermoed dat de religieuze dimensie die ik aan het werk van Jean Decoster toedicht geen godsdienstige grond heeft.

Voor Jean Decoster geldt allicht ook de anarchisten-leuze die Louis Paul Boon zo na aan het hart lag: “noch God, noch meester”. Het is vooral de tweede weigering die in zijn recent werk een grote rol speelt.

Hij bekommert zich meer en meer – zijn sociaal engagement is niet van gisteren – over de toenemende onvrijheid in de maatschappij. Handelingen worden beknot, vrije menigen worden in de kiem gesmoord, zoals in de slechte oude tijd. Om dit gevoel van onmacht en leegte kracht bij te zetten, heeft Decoster zijn materiekunst uitgebreid naar een paar andere media. Hij laat zijn papierwerken verder hun gang gaan, maar heeft ze aangevuld met schilderijen, etsen en objecten.
Deze laatsten zijn vaak samengesteld uit een combinatie van natuur- en cultuurvoorwerpen, beide gevonden. Hierdoor ontstaat een interessante spanning. Hij wordt zelfs bij momenten figuratief en doet de hoed af voor een Magritte-surrealisme.
In zijn etsen sluit hij het dichtst aan bij de materiewerking uit zijn vorig oeuvre. Papier is hier niet voor niets de drager.
Het zijn echter vooral de schilderijen die de hogerop geschetste beklemming mooi tot uitdrukking brengen. Monochrome grondvlakken worden bespot, bevlekt met anderskleurige verfstriemen. Het canvas wordt al eens doorpriemd en omgordeld door metaaldraad. Een andere reeks bestaat uit polychrome rozetten of scheefgetrokken geometrische schetsen, die kijkers aan het mijmeren zet over de nabije verte van zijn gemoed.

Dikwijls ook is opnieuw de natuur aanwezig, vertegenwoordigd door een kei of een stuk wrakhout, symbolen voor de oriëntatiezoektochten van de mens.

Zijn werk zijn geen cartoons, niemand wordt geschokt. Culturen komen niet in opstand tegen de beeldtraditie van andere culturen, omdat die respectloos zou zijn. Maar doorheen zijn werk voelt men het existentieel engagement, in alle eenzaamheid.

Willem Elias
Gewoon Hoogleraar VUB
Voorzitter Hoger Instituut voor Schone Kunsten